Words from lesson 32: your face
English | Dutch |
face | (het) gezicht |
eyes one eye / two eyes | (de) ogen één oog / twee ogen |
nose one nose / two noses | (de) neus één neus / twee neuzen |
mouth | (de) mond |
ears one ear / two ears | (de) oren één oor / twee oren |
eyebrows | (de) wenkbrauwen |
eyelashes | (de) wimpers |
chin | (de) kin |
cheeks one cheek / two cheeks | (de) wangen één wang / twee wangen |
head forehead | (het) hoofd (het) voorhoofd |
freckles | (de) sproeten / sproetjes |
Sentences to practice with:
Ik zie met mijn ogen. |
Ik ruik met mijn neus. |
Ik proef met mijn mond. |
Ik hoor met mijn oor. |
Wij horen met onze oren. |
Ik doe mijn wenkbrauwen omhoog. |
Ik doe mascara op mijn wimpers. |
Mijn kin is onder mijn mond. |
Mijn opa knijpt in mijn wangen. |
Ik heb rimpels op mijn voorhoofd. |
Ik heb sproeten / sproetjes op mijn neus en wangen. |
Click here for more information about Joyce from Dutch with Joyce.