Learn Dutch - Episode 40: to play sports

Soccer game_Melb Social Soccer.jpg

Soccer game Credit: Melbourne Social Soccer

Als een wedstrijd speelt kan je winnen en verliezen. Deze en meer woorden die te maken hebben met sporten bespreekt Joyce Diebels van Dutch with Joyce in de 40e aflevering van Leer Nederlands.


Words from lesson 40: to play sports
EnglishDutch
game(de) wedstrijd
Our team trains hard to win the next game.Ons team traint hard om de volgende wedstrijd te winnen.
to winwinnen
have wongewonnen
score - score(de) score
We kept the score and our team won.
We hebben de score bijgehouden en ons team heeft gewonnen.
to loseverliezen (past tense: verloren)
The other team was better and we lost the game.
Het andere team was beter en we hebben de wedstrijd verloren.
a friendly game (for fun)(het) potje
The tennis racket for a game of tennis on the tennis court.Het tennisracket ligt klaar voor een potje tennis op de baan.
tournament(het) toernooi
We are looking forward to the next tournament to show our skills.We kijken uit naar het volgende toernooi om onze vaardigheden te laten zien.
goal(het) doel
We play soccer in the park with a ball and a goal.We spelen voetbal in het park met een bal en een doel.
net(het) net
There is a net in the middle of the volleyball field.Er is een net in het midden van het volleybalveld.
a shot(het) schot
I practice my shot to become better at basketball.Ik oefen mijn schot om beter te worden in basketbal.
honest (to play fair)eerlijk
It’s important to play honestly during a competition.Het is belangrijk om eerlijk te spelen tijdens een competitie.
satisfiedvoldaan
After the training my muscles feel tired but I am satisfied.
Na de training voelen mijn spieren moe aan maar ik ben voldaan.
Click here for more information about Joyce from Dutch with Joyce.

Share